Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0958

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802412/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 12 december 2007 jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellante] komen.


Uitspraak

200802412/1. Datum uitspraak: 17 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 12 december 2007 jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellante] komen. Bij besluit van 14 maart 2008 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2008, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1.1. In artikel 4.2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: de APV) is bepaald dat de inzameling van afvalstoffen kan plaatsvinden via een door of vanwege de gemeente verstrekte of geplaatste inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen. Ingevolge het tweede lid kan het college aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel(en) of -voorziening(en) de inzameling van bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt. Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid, is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening. 2.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. 2.2.1. Als overtreder moet worden beschouwd degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no. 200501068/1 (AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden. 2.3. Vast staat dat het college bevoegd was handhavend op te treden ten aanzien van de onjuist aangeboden vuilniszak met huishoudelijke afvalstoffen, die is aangetroffen aan de [locatie] ter hoogte van nummer […] te Rotterdam, en dat de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid tot [appellante]. 2.4. [appellante] betoogt dat zij haar huisvuil altijd deponeert in de in de nabijheid van haar woning aan het [locatie] gelegen containers en niet aanbiedt aan de [locatie] ter hoogte van nummer […], welke locatie op 500 meter van haar woning is gelegen. [appellante] vermoedt dat het onjuist bezorgde post betreft die door een bewoner is weggeworpen, waarna de desbetreffende vuilniszak aan de [locatie] is geplaatst. Als zij de desbetreffende vuilniszak zelf had aangeboden zouden er ongetwijfeld meer dan één brief met tot haar te herleiden adresgegevens zijn gevonden en zouden op het verpakkingsmateriaal meer gegevens van haar zijn aangetroffen, aldus [appellante]. 2.5. Volgens het college is deze huisvuilzak afkomstig van [appellante] en heeft zij die in strijd met de APV ter inzameling aangeboden naast een container in de nabijheid van de [locatie] ter hoogte van nummer […]. 2.6. Gelet op hetgeen door [appellante] is aangevoerd en gelet op de overige feiten en omstandigheden, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende vast komen te staan dat [appellante] degene is geweest die de huisvuilzak op een onjuiste wijze heeft aangeboden. Dit is teminder het geval nu [appellante] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat, anders dan in het bestreden besluit wordt verondersteld, in de directe omgeving van het adres [locatie] geen vuilcontainer aanwezig is. Het college heeft [appellante] dan ook ten onrechte als overtreder van artikel 4.2.11, eerste lid, in samenhang met artikel 4.2.4, eerste lid, sub b, van de APV aangemerkt en derhalve ten onrechte de kosten van de toepassing van de bestuurdwang op haar verhaald. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 14 maart 2008 komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 23 januari 2008 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 14 maart 2008, kenmerk A.B.2008.2.01298/CP; III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 23 januari 2008, kenmerk 07/13703; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 14 maart 2008; V. gelast dat de gemeente Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Sparreboom lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008 195-209.